Als het leven wiebelt, bieden woorden een houvast


Als het leven wiebelt, bieden woorden een houvast.

Het leven wiebelt. Soms slingert het zacht heen en weer, zoals een kind op een schommel. Misschien geef je het dan, net als dat kind, vol vertrouwen een extra duwtje, en ga je almaar hoger. Maar het leven kan ook wankelen, een kant op waggelen die je helemaal niet uit wil. Of het kan danig schudden en schokken, zodat je grondvesten daveren.
Op al deze momenten zijn er woorden.
WiebelWoorden zoekt ze samen met je op.
Omdat woorden helpen herinneringen te bewaren en belevenissen te delen. Omdat woorden een houvast bieden. En omdat het bijzonder prettig is woorden aan papier toe te vertrouwen.

Op dit blog vind je vooral woorden terug die binnen in mij wiebelden. Die zich puzzelden tot een anekdote, verhaal of gedicht.
Wiebel tijdens het lezen gerust mee op hun ritme.

zondag 30 december 2012

Kerstjumping

Onze buren, R. en L. hadden ons samen met een bevriend koppel, C. en D. uitgenodigd voor de Kerstjumping.
Met ons zessen zaten we gezellig te kletsen, de paarden die over allerlei hindernissen sprongen, waaronder een muur van wel 2,25 m, te bewonderen en toe te juichen, en te smullen van de Mechelse koekoek die we kregen voorgeschoteld. Aan dit laatste besteedde D. nog de minste aandacht. Zo gebeurde het dat zijn mes op een stukje bot afschampte en een brok vlees uit zijn bord opvloog om in het bord van de mevrouw aan de tafel naast ons te belanden. Zij was eveneens druk aan het kletsen, bewonderen en toejuichen. Ook zij gaf het lekkers in haar bord te weinig aandacht. Ze prikte met haar vork recht in D.'s stuk koekoek en stopte dat zonder iets ongewoons op te merken in haar mond.

dinsdag 25 december 2012

Kerstwens



ik wens je wat rust
in deze drukke tijden
ik wens je wat Kerst

zaterdag 22 december 2012

Nieuw op mijn boekenplank

Hond bijt wolf / Sylvia Vanden Heede en Marije Tolman: het zit Hond niet mee. Hij heeft een bot, maar Wolf wil het ook. Bovendien haalt zijn baas Pup in huis. Daar is hij allesbehalve blij mee. Maar dan krijgt hij een idee. Als Wolf op Pup past, geeft hij hem een bot in ruil. En zo gebeurt het. Tot Hond wroeging krijgt… In dit derde boek in de reeks over Wolf en Hond puzzelt Vanden Heede de korte woorden die onze taal rijk is tot eenvoudige zinnen, en knutselt ze deze zinnen tot een amusant, soms grappig en boeiend verhaal voor beginnende lezers (AVI start tot M3). De expressieve, kleurrijke en vrolijke illustraties van Tolman zorgen ervoor dat deze lezers tussen het smullen van de woorden door regelmatig even tot rust kunnen komen.
Voor kinderen vanaf 7 jaar.
***

Papa, hoor je me? / Tamara Bos en Annemarie van Haeringen: Polles papa is pas overleden. Op zijn eenvoudige, kinderlijke manier haalt Polle herinneringen op aan de periode toen zijn papa ziek was en vertelt hij wat er gebeurt tot aan de crematie. Hij is hierbij zo eerlijk het ook over de dingen te hebben die hij niet leuk vond aan zijn papa. Dit maakt het verhaal meteen levensecht en herkenbaar. Bos brengt het verdriet van het kind bijzonder fijngevoelig onder woorden, zonder ook maar ergens te vervallen in volwassen sentiment. Ze gebruikt hierbij een verbazend lichte en luchtige taal. Ze vergelijkt de ziekte van Polles papa met een eindeloos stratego. Deze metafoor trekt van Haeringen knap door in de illustraties. Ze laat rode en blauwe stratego-mannetjes met elkaar vechten, waarbij de blauwen verliezen en hun stratego-vriend ten grave dragen. Door de soberheid en oprechtheid raakt dit boek je diep. Het kan een gesprek openen met wie ook iemand heeft verloren. Een aanrader!
Voor kinderen vanaf 8 jaar.
****

De reus van de zomerflat / Stefan Boonen en Tom Schoonooghe: in de zomerflat waar Albert Lofloos woont, gebeurt nooit wat tot er deze zomer plots heel veel gebeurt. Boonen weeft twee verhalen door elkaar: het fantasierijke over de ontmoeting met reus, Pjiep, en het realistische over hoe de bewoners zomaar uit hun flat worden gezet. Hij snijdt hierbij heel wat thema’s aan als armoede, verwaarlozing, vriendschap, eenzaamheid, de gevolgen van de opwarming van de aarde,… Dit gebeurt erg suggestief waardoor jonge lezers ze waarschijnlijk niet allemaal vatten. De spanning in het verhaal krijgen ze sowieso wel mee. De reus spreekt een originele eigen taal wat vaak voor droge, grappige dialogen zorgt. De sobere en eigenzinnige illustraties van Schoonooghe vormen een mooie aanvulling bij de tekst. Een zomers verhaal dat ook in de winter kan worden gesmaakt.
Voor kinderen vanaf 10 jaar.
***

Help me herinneren / Bernlef: herinneringen lopen als rode draad doorheen het oeuvre van Bernlef en met deze negentien verhalen over herinneren en vergeten meteen ook doorheen zijn allerlaatste boek (Bernlef overleed op 29/10/2012). In het titelverhaal krijgt een Italiaanse ober in New York brieven van zijn analfabete moeder. Ze dicteert de brieven aan een dorpsgenote, maar ook als er iets gebeurt waardoor de moeder niet meer kan praten, blijft de ober brieven vol herinneringen ontvangen. Andere vertellen o.a. over een jazzpianist die van de aardbodem verdwijnt, een jongeman die verliefd wordt op de geur van zijn werkster die hij nog nooit in levende lijve heeft gezien, een man die tijdens een reünie uitkijkt naar een verloren geliefde die helaas lang geleden blijkt omgekomen te zijn bij een verkeersongeluk,… De verhalen kenmerken zich doordat ze het vooral van de sfeer moeten hebben. De hoofdpersonages spreken vaak met dezelfde stem. Is dit de auteur die we tussen de regels horen? Zeker bij het verhaal ‘Na mijn begrafenis’, waarin een zekere Henk, die wel erg veel op Bernlef lijkt, zich in het hiernamaals afvraagt of herinneringen betrouwbaar zijn, blijft deze vraag nazinderen.
Voor volwassenen
***

maandag 17 december 2012

De zakjes

Als Zoonlief de keuken binnenkomt, merkt hij meteen de drie plastiek zakjes op, die naast elkaar op het aanrecht liggen.
'Wat is dat?' vraagt hij.
'Dat zijn zakjes lucht,' antwoord ik met een uitgestreken gezicht.
'Zakjes wat?' Hij is ondertussen dichterbij gekomen en port met zijn wijsvinger in het plastiek. 'Hé ja, daar zit echt lucht in.'
'Ik zei het je toch?' ga ik verder, 'Het is heel zuivere lucht. Ik bestelde ze in Nederland. Deze zakjes kostten slechts 100 euro.'
Hij trekt grote ogen. 'Je gaat me toch niet vertellen dat je hiervoor 100 euro hebt betaald?'
'Oh jawel. Niet per zakje, maar voor de drie tesamen.' Ik ben enthousiast nu. 'Dat is heel goedkoop, weet je. Deze lucht is zo zuiver dat ze me ongelooflijk veel inspiratie bezorgt. Als ik weer aan mijn boek schrijf, open ik in mijn werkkamer een zakje en dan wordt dat boek het beste dat ik ooit heb geschreven. Dat verkoopt vast even goed als Harry Potter.'
Zijn ogen vullen zich met paniek. Moet ik papa verwittigen of er meteen een psychiater bijsleuren, zie ik hem denken.
Dan barst ik in lachen uit.
'Oh nee, hé, ik wist het!' Zijn vuisten trommelen zo hard op de zakjes dat de lucht eruit knalt.
'Mijn zuivere lucht...' treur ik nog tussen het schateren door.
Zijn ogen spuwen vuur.

Deze zakjes lucht kwamen echt uit Nederland. Ze vulden de lege gaten in een postpakket dat ik had besteld, zodat niets kon beschadigd worden tijdens het transport.




maandag 10 december 2012

Vijfenveertig (45)

Wachtkamer

Er was de lange smalle wachtzaal met lichtgroen geschilderde muren bij de kinderspecialist. Het zat er steeds bomvol met vaders die in tijdschriften bladerden, moeders die het snot onder de neuzen van hun kinderen wegveegden en kleuters die op de hoeken van kartonboekjes sabbelden. Het was er altijd snikheet en we zaten er uren...

Er was de kale vierkante wachtkamer bij de tandarts, waar het altijd zo naar rook. Slechts één poster hing er aan de hoge witte muren, een met een half opgepeuzelde appel op en de woorden ‘Snoep gezond, eet een appel.’ Meestal zat er, naast ons, slechts één man. Maar toch moesten we ook hier oneindig lang wachten. Ik rilde er van de kou en de schrik…

Er was de wachtgang bij de gynaecoloog in het ziekenhuis, met zachte blauwe stoelen en in het midden een tafeltje vol leesvoer voor zwangere vrouwen. De vrouwen rond mij hadden haast allemaal iets minder of net hele dikke buiken. Sommige waren vergezeld van hun man. Omdat de dokter vaak was weggeroepen voor een bevalling had ik tijd genoeg om me in de folders op het tafeltje te verdiepen, maar meestal verkoos ik weg te duiken in mijn eigen boek…

Er was het donkere wachtlokaal op de spoeddienst met in het midden een verrijdbaar bed, tegen de muren kasten vol verband, spuiten, en ander steriel eerste hulpmateriaal. Ik bibberde er onder een deken en de tijd tikte tergend traag…

En er was de wachtkamer van mijn fantasie. Een knusse en zonnige plek waar ik naartoe ging telkens als ik het aan de stok had met ons moeke of vake, als ik me eenzaam voelde of me verveelde, als ik niet in slaap kon geraken, tijdens de lange autoritten naar onze vakantiestek, als de jongen waar ik zo verliefd op was geen oog voor me had, als er serieuze ruzies waren thuis. Het was de plek ook waar ik naartoe trok als ik met mijn creativiteit geen blijf wist. Er werden hele verhalen geboren, gedichten, een boek. Er werden shows en toneelstukken ineen geflanst.
Ik trek me nog steeds graag in deze wachtkamer terug om ideeën uit te broeden. En dat is wat ik ook de voorbije maanden deed. Ik legde de eerste stenen van een nieuw project waar ik je binnenkort graag meer over vertel.
Benieuwd? Hou deze blog dan maar in het oog.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

zondag 9 december 2012

Vijfenveertig (44)

Afscheid van Maria

Onbeweeglijk ligt Maria in het grote ziekenhuisbed. Haar huid is dun en breekbaar als de varkensblaas die ik eens in een museum zag. Naast het bed zitten haar broer en zus.
‘Het gaat niet goed,’ fluistert haar broer me toe.
Als ik me over haar buig opent ze even haar ogen. Als ik haar hand vastneem beweegt ze haar bovenlip. Het lijkt alsof ze me iets zeggen wil, maar er komt geen klank. Dan ligt ze weer zo onbeweeglijk als eerst.
‘Ze slaapt bijna de hele dag,’ vertelt haar zus, ‘En de weinige momenten waarop ze wakker is, staart ze maar voor zich uit.’
Twee verpleegsters stappen de kamer binnen. ‘Kunnen jullie even op de gang wachten? We moeten haar verzorgen.’
Op de gang pinkt haar zus een traan weg. ‘Ze praat niet meer. Zelfs als we iets vragen reageert ze niet.’
De verpleegsters vliegen ons voorbij. ‘Je mag weer binnen, hoor!’
Maria ligt nu nog onbeweeglijker dan daarnet.
Haar broer loopt op haar af en legt zijn hand op haar voorhoofd. ‘ ’t Is… voorbij,’ stamelt hij, ‘Helemaal… voorbij.’
Het dringt niet meteen tot me door wat hij bedoelt. Tot hij de verpleegsters terugroept en er even later ook een dokter de kamer binnenstormt…
‘Ze heeft op jou gewacht,’ zegt haar broer me wel tien keer, ‘Ze moest je nog zien. Je betekende zoveel voor haar.’
Ik draai wat in het rond. Ik voel me een indringer. De familie zou dit moment onder hen moeten kunnen beleven. Daarom zeg ik dat ze me mogen bellen als ik met iets kan helpen en verdwijn stilletjes.
Ik loop, zoals ik had gepland, de stad in. Maar een deel van mij blijft op de ziekenhuiskamer. Een deel van mij blijft bij Maria.
Maria, die zo'n twee jaar geleden voor het eerst het dagcentrum binnenstapte en in mijn groep terechtkwam. Die ondanks dat ze altijd thuis had gewoond enthousiast mee kookte en knutselde en zijden sjaals schilderde. Die altijd van een babbeltje hield. Die zo graag lachte en anderen fopte. Die het de max vond zich te verkleden. Maria die in de kortste keren ieders hart veroverde. Die veel te snel ziek werd, heel erg ziek. Die tussen de ziekenhuisperiodes door nog het dagcentrum bezocht en probeerde zoveel mogelijk aan alles deel te nemen. Die steeds sneller moe werd. Vaak terug naar het ziekenhuis moest. Die enkele weken geleden nog zo blij was omdat de Sint ook op haar ziekenhuiskamer langskwam. Maria die daarstraks nog even in mijn ogen keek. Die op me heeft gewacht…

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

zaterdag 8 december 2012

Vijfenveertig (43)

Moe, geft papier…

Nieuwjaarsdag in de jaren zeventig

Terwijl mijn tantes en nonkels, neven en nichten druk praten speel ik met een lintje van een van de zonet opengemaakte cadeautjes, dat nog op de tafel ligt. Ik drink van mijn cola en wacht tot tante L. uit de keuken komt. Eindelijk is het zover.
‘Zullen we?’ vraagt ze.
Ik zet me alvast wat rechter en knik instemmend. Het gebabbel van de anderen valt stil.
Tante L. geeft de toon aan en onze hele familie begint te zingen. Eerst brave liedjes, maar ook het ‘familielied':

‘Moe geft papier, ‘k moet ka-a-a-ken, moe geft papier da’k schoat,
Moe ‘k hem gescheten, moe ‘k hem gedoa-a-a-an,
Geft me nog e papiereke, want er hangt nog wat oa-a-a-an…’
Uit volle borst zing ik mee. Binnenin me tuimelt iets om en om. Wat hebben wij toch een leuke familie!

Nieuwjaarsdag in de jaren tachtig

Terwijl mijn tantes in de keuken de laatste resten van het avondmaal opruimen zorgen ons vader en nonkel W. ervoor dat iedereen wat te drinken krijgt. Ik praat ondertussen bij met nicht H. Als de tantes stilaan weer binnendruppelen krijg ik een ongemakkelijk gevoel. Tante L. is de laatste.
‘Zullen we?’ vraagt ze.
Ik draai met mijn ogen en zak onderuit. De anderen zetten zich rechtop en zingen. Eerst de brave liedjes, dan het ‘familielied’, de hele rimram…
Verveeld nip ik van mijn Looza. Waarom heb ik toch zo’n stomme familie?

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

vrijdag 7 december 2012

Vijfenveertig (42)

Het medisch centrum

Net als in de klas zitten we hier in rijen. Maar anders dan in de klas hebben we onze jas aan over ons ondergoed. Dat is puffen. Mijn andere kleren hangen op de rugleuning van mijn stoel. Ze vallen er voortdurend af. Als ik de zoveelste keer rechtsta om ze op te rapen kijkt onze juffrouw me boos aan. Ik steek mijn neus maar snel weer in mijn boek.
‘Nummers 10 tot 15!’ roept een verpleegster dan.
Samen met enkele klasgenootjes loop ik naar haar toe. Ze toont Nadia de kamer waar ze binnen mag en zegt ons even te wachten in de gang.
‘Warm, he!’ klaag ik tegen Martine.
‘Amai,’ zucht ze en steekt daarbij haar tong heel ver uit haar mond.
We giechelen.
‘Stil daar,’ klinkt een schelle stem uit de kamer.
Even later trekt Martine nog gekkere bekken. We lachen weer.
‘Is het daar genoeg in de gang?’ Opnieuw de schelle stem.
We persen onze lippen op elkaar. Wat later fezelen we toch weer. En nog een beetje later klinken onze stemmen zelfs weer iets harder.
Plots staat een vrouw met een zilveren haardos vlak naast me. ‘ Genoeg had ik gezegd.’ Haar ogen vlammen vuur. Ze duwt me in een hoek van de gang. Martine mag met haar mee. Pas als ik heel zeker weet dat ze in de kamer zijn verdwenen, durf ik mijn hoofd naar Diane en Anita om te draaien. Maar iets zeggen doen we niet meer.
Als de vrouw klaar is met Martine moet ik met haar mee. Ik voel me heel klein. Ik heb het nog warmer dan in de wachtzaal.
‘We zullen eens horen of het hier even goed gaat als in de gang,’ grijnst ze. Ze zet een koptelefoon op mijn hoofd. ‘Als je een piep hoort, steek je je hand op.’
Ik hoor bijna nooit ‘piep’. Om de vrouw niet nog meer van streek te brengen steek ik mijn hand maar op goed geluk op. Haar grijns wordt alsmaar groter.
‘Hier had je minder noten op je zang, he,’ lacht ze me uit, als ze de koptelefoon weer van mijn hoofd neemt.
In de wachtzaal buig ik me terug over mijn boek. Het is zo warm dat ik me onwel voel, maar ik durf het niet tegen onze juffrouw te zeggen.
Na een hele tijd roept de verpleegster me weer. Ze brengt me naar de dokter. Hij is een oude man, grimmige man. Zijn gezicht is bleker dan dat van meter toen ze heel erg ziek was.
‘Doe’d uwe frak uit!’ gromt hij.
Mijn handen beven als ik mijn rits omlaag trek.
De dokter kijkt dwars door me heen. Ik krijg het er koud van. Hij draait mij met mijn rug naar hem toe. Zijn hand wrijft over mijn rug. Ik krijg het nog kouder. Hij zet me op de een tafel en klopt dan met een hamertje op mijn knie. Daarna moet ik weer rechtstaan, dicht bij hem. Hij trekt even aan de rek van mijn onderbroek en loert erin.
‘Goed,’ grolt hij, ‘Frak aan!’
Ik mag weer naar de wachtzaal, weer mijn gewone kleren aandoen.
Oef, het is voorbij.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

donderdag 6 december 2012

Vijfenveertig (41)

Mijn eerste grijze haar

Agnes glimlacht naar me als ze een koffietje voor me neerzet. Ik zit onder de droger met rollers in mijn haren en probeer me op de prachtige zinnen in mijn boek te concentreren. Het vele getater in de salon, het geblaas van de föhns, de wervelende dansers op de schermen die hier overal ophangen en de luide muziek leiden me echter meer dan me lief is af.
Als mijn haardroger stilvalt, verwijdert Agnes de krulspelden en kamt ze mijn haren door. Ze vallen tot op mijn schouders. Lok per lok neemt ze dan in haar handen, spuit er lak op en knutselt mijn haardos zo tot een mooi opgestoken kapsel. Ondertussen praten we over haar tweeling, hoe ze met de kinderen rondreisde in Amerika en het galabanket waar ik vanavond naartoe ga.
‘Oei,’ onderbreekt ze me, ‘een grijze haar.’
Ik voel een korte hevige ruk.
‘Weg,’ lacht ze, ‘Niemand hoeft dit te weten.’
We praten gewoon verder. Maar soms geraak ik de draad kwijt. De grijze haar wipt steeds opnieuw tussen haar en mijn woorden.
‘Je zal stralen straks,’ bestoeft Agnes me als ze mijn kapsel met een handspiegel toont.
Ik vind het resultaat zelf ook bijzonder.
Ik ben al met mijn jas aan op weg naar de buitendeur als ik me plots weer omdraai.
‘Agnes,’ zeg ik, ‘Kan ik nog een afspraak maken voor een kleuring?’

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

woensdag 5 december 2012

Vijfenveertig (40)

De liefde van de man gaat door de maag

Natuurlijk droomde ik na mijn opleiding tot onderwijzeres van een eigen klasje. Maar mijn vakantiejob als opvoedster was ook heel boeiend geweest. Bovendien hoopte ik op werkzekerheid. En dat kon het onderwijs in die tijd niet garanderen. Dus startte ik in september niet als leerkracht, maar ging als begeleidster bij verstandelijk gehandicapten aan de slag.
Daar moest ik –in het begin althans- zowel dagdiensten als ochtend- en avondshiften draaien. En omdat ik op voorhand niet goed wist hoe dat zou lopen had ik me niet voor een cursus buiten het werk durven inschrijven.
Het team waarin ik terechtkwam hield veel rekening met ieders wensen in verband met de werkuren. Zo merkte ik al snel dat het zo goed als altijd mogelijk was als je op een bepaald moment vrij wilde zijn. Een opleiding volgen behoorde dus nog steeds tot de mogelijkheden. Alleen waren alle cursussen ondertussen al gestart. Het was even zoeken waar ik nog kon aansluiten, want ik zag me niet na een maand bijvoorbeeld nog een naaicursus binnenvallen. Maar kooklessen, dat moest te doen zijn…
Dus fietste ik voortaan elke dinsdagvoormiddag met een zak vol Tupperware-potjes naar de les. In een klein groepje bereidden we er heerlijke dingen als kaas- en garnaalkroketten, osso bucco, lasagne, uiensaus, appelcrumble, … Elke les kozen we zelf wat er de volgende week op het menu stond. We aten onze bereidingen niet ter plekke op, maar schepten alles in potjes om er met de familie van te genieten. Telkens was het een gesukkel om alle gerechten in behoorlijke staat met mijn fiets thuis te krijgen. Maar meestal lukte dat uiteindelijk toch.
Elke dinsdag haastte W. zich tijdens zijn middagpauze naar mijn ouderlijk huis. Daar reserveerden we de keuken van ons moeder voor ons tweetjes. We smulden er van wat ik die week had klaargemaakt. Deze middagen waren veel te kort. Soms moesten we na mijn avondshift opnieuw afspreken voor ons dessert. Ze waren wel heel gezellig. En afgezien daarvan was zo uitpakken met mijn kookkunsten ook een goede verleidingstactiek. Het is me gelukt. Want W. is ondertussen immers al eenentwintig jaar Manlief.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

dinsdag 4 december 2012

Vijfenveertig (39)

De laatste avond

We hebben met H. en R. afgesproken om een nieuw restaurantje uit te proberen, maar eerst wippen Manlief en ik nog even bij meter binnen. De laatste weken komt ze haast niet meer haar bed uit. Ze heeft last van doorligwonden. Eet nog weinig. En ligt daar maar wat voor zich uit te staren. Hoewel er meestal toch even een glans in haar ogen verschijnt als we binnenkomen.
Vandaag gebeurt dat niet. Ze draait en keert op haar matras.
‘Ma… Ve.e…’, zegt ze. Er volgen een heleboel klanken waar ik niet wijs uit geraak. Ze wroet nog heviger.
Ik neem haar handen vast. ‘Rustig, meter.’ Streel haar voorhoofd. Ze heeft de huid op haar wangen en kin de voorbije dagen danig kapot gekrabd. ‘Wat scheelt er toch?’
Een vol brikje Fortimel staat op het tafeltje naast haar bed.
‘Moet je niet wat drinken?’ probeer ik.
Ze draait haar hoofd weg. ‘Ma… Ve.e…’
Net als ik begrijpt Manlief geen snars van wat ze ons wil duidelijk maken.
Ik loop even bij de verzorgsters langs. ‘Is er iets gebeurd misschien? Meter is zo onrustig.’
‘Nee,’ verzekeren ze me, ‘alles is normaal.’
‘Maar haar Fortimel staat er nog.’
‘Ja, ze eet de laatste dagen wat minder. Dat betert wel weer. Ook bij de andere oudjes zien we dat. Hun eetlust gaat op en af.’
Als ik weer op haar kamer kom, kraamt meter nog steeds de vreemdste klanken uit. ‘Ma…Ve.e.’ komt altijd opnieuw terug. Ook Manlief slaagt er niet in meter wat te kalmeren.
Met een slecht gevoel drukken we uiteindelijk een zoen op haar wang en rijden naar het restaurant.
Ik vertel H. en R. dat het niet goed gaat met meter. Ze luisteren. Proberen me gerust te stellen. Na even hebben we het ook over andere dingen. Ik geniet van de avond en het lekkers.

De volgende dag ben ik alleen thuis als de telefoon rinkelt. Het is tante A.
‘Ik heb slecht nieuws,’ zegt ze, ‘Het rusthuis heeft me net gebeld. Meter is gestorven.’
‘Ma…Ve.e... Ma…Ve.e...’ klinkt het telkens weer in mijn hoofd.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

maandag 3 december 2012

Vijfenveertig (38)

Geschenk

Minstens een keer per week probeer ik bij meter langs te gaan nu ze in een bejaardentehuis woont. Meestal rond etenstijd. Dan kan ik haar wat stimuleren om te eten, want uit zichzelf heeft ze daar niet meer zoveel zin in. Ik stop de stukken brood dan in haar mond, zeg dat ze goed moet kauwen en geef haar puddingske met een lepel, net zoals zij dat vele jaren geleden bij mij heeft gedaan. Ze groeit haast in haar rolstoel als ik zo met haar bezig ben, terwijl de andere oudjes aan haar tafel in hun eentje zitten te sukkelen.
Maar vandaag moest ik overwerken en ben ik wat later. Meter ligt alweer in bed.
‘Ja, Veerleke…’ zegt ze zodra ik haar kamer binnenstap, ‘Het is erg met onze koning, he?’
Ik druk een zoen op haar wang. ‘Wat is er dan met hem?’
‘Awel, hij is toch van een berg gevallen…’ Haar hese stem neuriet een deuntje dat op het requiem van Mozart lijkt, om dan plots de nationale hymne aan te slaan.
Ik kijk haar glimlachend aan. ‘Hoe gaat het ermee?’
‘Wat triest natuurlijk.’ Ze zingt nog enkele kinderliedjes en vertelt over toen ze op school zat. ‘Wat had ik graag gestudeerd, Veerleke, maar ik mocht niet van peter Louis, snit en naad moest ik doen. Maar met mijn slecht oog, dat was niks voor mij.’
Ik vraag of ze pijn heeft.
‘Valt mee vandaag,’ antwoordt ze, ‘En hoe gaat het met jullie?’
‘Goed!’ Ik praat over mijn werk, vertel dat Manlief het druk heeft, maar dat we leuke plannen hebben voor het weekend en dat ik daar naar uitkijk.
‘En is met A. en L. alles in orde?’ informeert ze.
‘Ik denk het wel,’ zeg ik, ‘Ik zie hen niet meer zo vaak.’
Een grote lach verschijnt op haar gezicht. ‘Ik ben echt eens benieuwd wie van jullie vieren het eerst zal trouwen.’

Later die avond vraagt Manlief hoe het met meter was.
‘Ze was verschrikkelijk verward,’ zeg ik, ‘erger dan ik ooit heb geweten. Ze begon over het ongeluk van koning Albert, en ze zong liedjes, en weet je wat ze ook vroeg? Wie van ons vieren het eerst zou trouwen…’
Ik word warm vanbinnen terwijl ik die laatste woorden uitspreek, want iets wordt me plots helder. Natuurlijk vind ik het jammer dat meter zich onze trouwpartij niet meer herinnert, en dat ze niet meer weet dat ze regelmatig bij ons op bezoek is geweest, maar haar nieuwsgierigheid naar wie van ons het eerst zal trouwen, bewijst dat ze Manlief volledig heeft aanvaard. Dat ze hem niet als een aangetrouwd stuk familie ziet, maar echt als een van haar kleinkinderen. Het ontroert me.
Dank je, meter, voor dit geschenk.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

zondag 2 december 2012

Vijfenveertig (37)

Met meter naar de stad

Het anders zo gezellige donkere hoekje, waar meter en ik ons altijd neerzetten, in het selfservicerestaurant van de Bazaar is vandaag net iets minder gezellig. Mijn ‘astridje’ smaakt me wel, maar meter peuzelt het hare maar met lange tanden op. Ze praat niet veel en zit met een wit weggetrokken gezicht over me. Ik weet ook niet goed wat te zeggen.
Onze uitstap was anders heel prettig begonnen. Zoals steeds gingen we eerst naar de Sarma en de Innovation waar meter enkele spulletjes voor zichzelf nodig had, maar ik toch ook een kleedje kon afluizen. Dan kuierden we urenlang op de speelgoedafdeling hierboven rond. Meter was geïnteresseerd in alle dingen die ik leuk vond. We taterden en fantaseerden er samen op los. Ik kreeg enkele pakjes voor mijn Barbies en een jurk voor mijn pop, Martine. Ook voor mijn broer kozen we een speeltje uit. Toen we langs het schoolgerief passeerden, haalde meter haar portemonnee nog eens boven voor enkele schriftjes en een map. Die gebruik ik niet in de klas, maar wel als ik thuis schooltje speel. Daarna gingen we de trap af om hier een taartje te komen eten. Toen gebeurde het. Meter schoof vlak voor me pats de trap af. Op de tussenverdieping lag ze languit op de grond.
‘Meter!’ gilde ik.
Ik probeerde haar overeind te trekken, en kreeg haar ook van op haar rug tot in zithouding, maar ik was niet sterk genoeg om haar helemaal recht te krijgen.
‘Wat moet ik doen?’ jammerde ik.
‘Wacht maar even,’ suste meter, ‘Zo meteen geraak ik wel recht.’
Ik draaide een beetje rond. Maar ook na een poos lukte het meter niet. Integendeel, ze had erg veel pijn en haar been, dat anders al dik was, werd nog dikker.
Gelukkig kwam er toen een mijnheer aan.
‘Oei, wat is hier gebeurd?’ vroeg hij.
Hij hielp meter overeind. Hij stelde voor een 900 te bellen. Maar daar wilde meter niets van weten.
‘Help me maar even naar het restaurant,’ zei ze, ‘Dan kan ik daar wat rusten en straks gaat het wel weer.’
Meter pikkelde tussen de mijnheer en mij tot hier.
Ondertussen is mijn ‘astridje’ op. Meter schuift het hare opzij.
Ik hoop maar dat het seffens echt weer gaat, want we kunnen hier toch niet eeuwig blijven zitten. Ik durf alleszins nooit meer met meter naar de stad.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

zaterdag 1 december 2012

Vijfenveertig (36)

Winterpret

Een zacht grijs licht met een witte glans parelt door de Luxaflex-latten mijn kamer binnen als ik wakker word. Meteen spring ik mijn bed uit en trek de Luxaflex wat hoger. Joepie, het heeft gesneeuwd! Ik donder de trap af.
‘Kan dat niet wat stiller?’ klinkt het uit de slaapkamer van ons moeke en vake.
‘Maar het heeft gesneeuwd!’ juich ik.
Ik schrok een boterham naar binnen, kleed me sneller dan ooit aan, en ga ingeduffeld in mijn dikste jas en met mijn muts, sjaal, wanten en laarzen aan de straat op. De zon piept door een grijzige waas. Ik ben de allereerste die buitenkomt. De sneeuw kraakt onder mijn voetstappen. Wat hou ik van dat geluid! En van het gevoel bij elke stap diep in de sneeuw weg te zakken! Ik geniet ervan dat het verder muisstil is. Maar lang duurt dat niet, want ook de andere kinderen komen buiten spelen. We rollen zo groot mogelijke sneeuwballen. De sneeuw plakt goed. Mijn bal is zo immens dat ik hem niet meer in ons voortuintje krijg gerold. Gelukkig zijn mijn broer en ons vake er om te helpen. Het is hard zwoegen om de bal die mijn broer rolde boven op de mijne te krijgen. Er moet nog een derde bal op, maar daar laten we ons vake alleen mee sukkelen. Wij bedelen ondertussen bij ons moeke voor een muts, sjaal, wortel en keerborstel. Ook al hebben wij centrale verwarming, ons vake weet plots steenkool op te dissen. We planten de wortel midden in de bovenste bol, vormen ogen en een grote mond met de steenkooltjes, kleden onze sneeuwman verder aan met de muts en sjaal en geven hem de borstel. Onze sneeuwman is niet alleen de grootste, hij is ook de mooiste van de hele straat.
Als hij helemaal af is, spelen we met Peter en Annick met de slee. De zon schijnt nu volop, maar het blijft wel ijskoud. Mijn tenen doen pijn. Ik beweeg ze voortdurend op en neer in mijn laarzen, maar veel haalt dat niet uit. Mijn neus lekt ook. Na een poos geef ik het op en ga samen met Annick, lekker binnen, met de Barbiepoppen spelen.
Na het eten kan ik er weer tegen. Ons vake trekt mijn broer en mij met de slee naar de Zavelenberg enkele straten verderop. Daar glijden we tientallen keren de berg af. Dat gaat pijlsnel. Soms botsen we tegen de andere kinderen die er ook aan het sleeën zijn. Gelukkig allemaal zonder veel erg.
Als de lucht opnieuw grijs is geworden, keren we weer helemaal verkleumd terug naar huis.
Bij de tv warmen we langzaam op. Ik hoop dat het morgen nog zo’n sneeuwdag wordt.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.