Als het leven wiebelt, bieden woorden een houvast


Als het leven wiebelt, bieden woorden een houvast.

Het leven wiebelt. Soms slingert het zacht heen en weer, zoals een kind op een schommel. Misschien geef je het dan, net als dat kind, vol vertrouwen een extra duwtje, en ga je almaar hoger. Maar het leven kan ook wankelen, een kant op waggelen die je helemaal niet uit wil. Of het kan danig schudden en schokken, zodat je grondvesten daveren.
Op al deze momenten zijn er woorden.
WiebelWoorden zoekt ze samen met je op.
Omdat woorden helpen herinneringen te bewaren en belevenissen te delen. Omdat woorden een houvast bieden. En omdat het bijzonder prettig is woorden aan papier toe te vertrouwen.

Op dit blog vind je vooral woorden terug die binnen in mij wiebelden. Die zich puzzelden tot een anekdote, verhaal of gedicht.
Wiebel tijdens het lezen gerust mee op hun ritme.

woensdag 31 oktober 2012

Vijfenveertig (5)

Naar het kerkhof

Zodra ik met meter van de bus stap merk ik dat het anders zo grijze plein voor het kerkhof geel, wit, paars is geworden. Mensen lopen af en aan tussen deze bloemenkleuren als reuzenmieren in een reuzenmierennest. Verkopers staan achter de chrysantenrijen en roepen dat je de mooiste bloemen bij hen vindt. Sommige wiebelen van hun ene been op hun andere en steken hun handen diep in de zakken van hun anorak. Als ze praten, kringelt de adem uit hun mond. Andere schenken zichzelf, met dikke handschoenen aan, een beker warme koffie uit een thermos in.
Terwijl meter de chrysantenplanten overal met een inspecteursblik bekijkt, hoor ik plots iemand mijn naam roepen. Het is mijn klasgenootje, Martine. Haar ouders kweken chrysanten en ze helpt hen met de verkoop.
Natuurlijk hoop ik dat meter bij Martine zal kopen, maar ze stapt naar de bloemist die haar ook de vorige jaren een pot heeft verkocht. Daar kiest ze een gele plant uit. Zodra ze heeft betaald roept de mevrouw iemand die de chrysant voor ons naar het graf zal dragen. Het is een magere jongen, die wat gebogen loopt, met haren die over zijn ogen vallen. Hij lijkt in niets op de stoere jongens die je hier overal ziet, en die soms wel vijf bloempotten tegelijk dragen. Hij loopt snel. Ik volg hem met gemak, maar meter waggelt een heel eind achter ons aan. Op elk kruispunt moeten we op haar wachten, want alleen zij weet welke kant we op moeten. Dan lachen we verlegen naar elkaar. Iets zeggen durven we niet.
Bij het graf van ‘pijt’ en peter Louis haalt de jongen een hark en een schop te voorschijn. Daarmee plant hij de bloemen. Terwijl ik hem vanuit mijn ooghoeken in het oog houd, draai ik mijn gezicht ook lekker een beetje naar de zon. Het tikje warmte dat ze geeft doet deugd. Maar mijn neus lekt wel. En ook mijn oren doen pijn. Als de chrysanten voor het graf in de grond staan dankt meter de jongen met een groot biljet. Dan lacht hij een laatste keer naar me en gaat ervan door. Meter trekt nog wat onkruid uit de aarde en zet de plant een beetje rechter. Ondertussen vertelt ze me dat peter Louis nog in de oorlog heeft gevochten en dat ‘ pijt’ ondertussen met de kinderen op de vlucht moest. Als meter klaar is, wandelen we nog naar andere graven van mensen die ze heeft gekend. Onderweg komen we Martine weer tegen en slaan een praatje met haar. Ondertussen ril ik over mijn hele lijf. Voor we weer naar huis rijden, warmen we ons in een café vlak aan de bushalte op met een warme chocomelk. Heerlijk!


Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

dinsdag 30 oktober 2012

Vijfenveertig (4)

Een lange jurk

Op het einde van het schooljaar ging onze juf, juffrouw Van Bosstraeten, op pensioen. In het grootste geheim planden we met de hele school een feest voor haar. Wij van het vierde leerjaar, haar allerlaatste klas, kregen daarbij een prominente rol. Diane las een gedicht voor. Wendy en Ann voerden een sketch op. En met de hele klas dansten we de vlegerd, een volksdans. Wekenlang hadden we daarvoor geoefend tijdens de turnles. Omdat onze turnmeester wilde dat het er allemaal heel chique uitzag, had hij ons gevraagd die dag een lange jurk aan te trekken. Maar ik had helemaal geen lange jurk.
Dat durfde ik niet zomaar toegeven. Ik was bang dat iedereen me zou uitlachen als ik de dag van het feest als enige zonder lange jurk zou verschijnen. Want wie had nu geen lange jurk?
Ik had wel een lang nachtkleed, een rood met groene en blauwe figuurtjes en een lint dat in mijn taille moest worden geknoopt. Een heel mooi nachtkleed trouwens. Zou dat voor lange jurk kunnen doorgaan?
De dag van het pensioneringsfeest smokkelde ik dit slaapkleed mee naar school. Om alle verdenking uit te sluiten vertelde ik mijn klasgenoten op welke feesten ik het allemaal had gedragen, huwelijken van neven en nichten die in werkelijkheid slechts een paar jaar ouder waren dan ikzelf, tuinfeesten bij niet bestaande vrienden van mijn ouders,...
Speciaal voor juffrouw Van Bosstraeten, nota bene mijn lievelingsjuf, en voor het oog van de hele school danste ik die dag in mijn nachtkleed.
Niemand heeft me uitgelachen, toch niet in mijn gezicht, maar het kan niet anders of de juffen en de turnmeester hebben dat wel in hun vuistje gedaan.


Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

maandag 29 oktober 2012

Vijfenveertig (3)

Zijn eerste lief

Zoals elke zaterdag na het markten zitten we met ons vieren aan een tafeltje in vakes stamcafé. Ons vake drinkt een pint, ons moeke een koffie en mijn broer en ik knabbelen allebei op paprika chips. We krabbelen alle bierviltjes die we vinden vol met stomme woorden, nog stommere tekeningen en voorname handtekeningen. Mijn broer bouwt een huis met de bierviltjes, maar dat valt meteen om. Ik scheur de kaarten in zo klein mogelijke stukjes. Al snel vervelen we ons.
'Mag ik op de flipperkast?' vraagt mijn broer dan.
'En krijg ik vijf frank voor de jukebox?' waag ik mijn kans.
We zeuren zo lang tot ons vake zijn portefeuille uit zijn jaszak neemt en ons elk een muntstuk toesteekt.
Terwijl hij dit doet valt er een zwartwit foto op de tafel. Erop staat een heel jong, slank meisje met felle ogen en lange donkere haren.
Snel grist ons vake de foto weg. 'Dat is mijn eerste lief,' lacht hij geheimzinnig.
Ik ben verbouwereerd. Hoe durft hij zomaar met een foto van zijn eerste lief op zak rondlopen? En hoe durft hij ons dat gewoon vertellen, zelfs terwijl ons moeke erbij zit?
De chips die me daarnet nog zo goed smaakte, ligt plots zwaar op mijn maag. En hoewel ik het probeer te verbergen vertelt mijn gezicht toch hoe ik hierover denk. Als ons vake dat merkt lacht hij nog harder.
Het meisje op de foto is immers ons moeke.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

zondag 28 oktober 2012

Vijfenveertig (2)

In het Volkswagenbusje

Voor het eerst neem ik deel aan een turnwedstrijd. Ons vake brengt me naar de turnzaal. Van daar rijden we met het Volkswagenbusje van de Luc, onze trainer, naar Hofstade waar de wedstrijd zal plaatsvinden.
In het busje zitten we dicht op elkaar gepakt. Ik zit tussen Ilse en Tania op de schoot van Bieke, Christel zit op de mijne. Ik word haast verpletterd. Ook de anderen zitten dicht naast en op elkaar. Zelfs op de grond tussen de banken zitten jongens en meisjes. In het totaal zijn we met wel dertig kinderen.
Ook voor mijn vriendinnen is het hun eerste wedstrijd. We zijn allemaal heel zenuwachtig en daardoor is het nogal stil op de bus.
's Avonds stapelen we onszelf weer op en tussen de banken om terug naar de turnzaal te rijden. De spanning is geweken en dat hoor je aan ons uitbundig gekwetter. Na een poos beginnen we te zingen van 'Al die willen te kapren varen', 'k Heb de zon zien zakken in de zee' en 'Een Nederlandse Amerikaan'.
Dit laatste lied doen we met bewegingen en al: 'Van voor naar achter, van links naar rechts, van boven naar onder, van links naar rechts,...'
Wat hebben we een lol, tot het busje vervaarlijk mee wiebelt en de Luc zijn stem verheft.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

zaterdag 27 oktober 2012

Vijfenveertig

Vijfenveertig word ik vandaag. Als ik het geluk heb een kwiek oudje te worden ben ik misschien in de helft van mijn leven. Evengoed kan het morgen al gedaan met me zijn. Maar toch zweeft dat gevoel van 'in de helft zijn' al een tijdje rond mij. Het is zo vaak aanwezig dat ik bij 'de eerste helft' stil wil blijven staan.
Daarom duik ik vanaf vandaag vijfenveertig dagen lang in mijn herinneringen. Ik kijk terug, pik dingen op en schrijf ze hier op als steentjes uit een groot mozaïek. Ik doe dat niet chronologisch. Zoek ook geen rode draad. Ik schrijf gewoon wat in me opkomt, herinneringen die ik koester, dingen die ik bijna vergeten was maar plots toch weer komen boven drijven, leuke en minder leuke voorvallen,...

De zwarte schoenen

Onderaan de trap bij meter in de gang, naast een mantelkast met een plank waar enkele hoeden op lagen, stond een bruin schoenkastje. De schoenen van meter stonden er netjes naast elkaar: crèmekleurige sandalen met een veter die op de wreef moest worden gestrikt, witte instappers met een brede hak van zo'n drie centimeter, ongeveer hetzelfde model in het blauw, nog zo'n paar in het zwart, sponzen sloffen,... Niks elegants, want meter was toen al niet meer goed te been, behalve dat ene zwarte paar met fijne naaldhakjes, een glimmende stof en een ellenlange scherpe punt.
De schoenen van mijn dromen! Die lange punt maakte ze in mijn ogen punkie.
Meter had ze gedragen op het huwelijk van mijn ouders en daarom had ze ze ook bewaard.
'Oh, meter!' juichte ik, 'Welke maat zijn ze? Mag ik ze eens passen?'
Ze waren maat 38 en half, terwijl ik een 39 had. Ik moest mijn tenen krullen opdat mijn voeten erin zouden passen, maar ze waren oh zo mooi. En ik had gehoord dat je schoenen een beetje kon vergroten door er nat krantenpapier in te stoppen, dus zou ik het met een beetje geluk wel voor elkaar krijgen dat ze echt gingen passen.
'Kijk meter, het lukt net,' zei ik, 'Zijn ze niet prachtig? Mag ik ze hebben?'
Ik kreeg ze, want meter kon me niets weigeren.
Diezelfde dag nog stopte ik er natte krantenproppen in, die ik de volgende dagen door nieuw nat papier verving. Af en toe paste ik de schoenen. Ik maakte mezelf dan wijs dat ze al wat ruimer zaten.
Toen ik het volgende weekend uitging wrong ik mijn voeten in de schoenen. Mijn tenen moest ik nog steeds krullen. Erop droeg ik een supersmalle rode jeans, waarvan ik de pijpen zelf had versmald, en een zwart truitje. Mijn haren had ik wild getoupeerd. Ik negeerde de pijn aan mijn voeten en voelde me een pak zelfzekerder dan anders.
De hele avond stond ik op de dansvloer. Na een poos voelde ik de pijn echt niet meer. Het was een superavond.
Tot we in de vroege uurtjes naar huis reden. Plots deden mijn voeten zo erg pijn dat ik de schoenen geen seconde langer meer aan mijn voeten kon verdragen. Niet alleen mijn tenen, ook de bal van mijn voet en mijn hielen kermden het uit. Thuis merkte ik dat mijn voeten gezwollen waren en mijn tenen blauw. De pijn heeft langer dan een week aangehouden.
Eerst stonden de schoenen nog tussen de andere exemplaren die ik regelmatig droeg. Daarna zijn ze verhuisd naar het bruine schoenkastje onder de trap in de gang bij ons thuis. Later zijn ze ook daaruit weggeraakt. Maar ze waren wel oh zo mooi. En ze hebben me ook een superavond bezorgd.


donderdag 25 oktober 2012

zondag 21 oktober 2012

Kindergemeenteraad

De verkiezingskoorts hield bij ons ook na 14 oktober nog aan, want in onze gemeente werd naast het officiële gemeentebestuur ook een kindergemeenteraad gekozen en daarvoor had Zoonlief zich kandidaat gesteld.
Elke school mocht drie raadsleden afleveren, die verkozen werden uit de leerlingen van het vijfde leerjaar.
Als 'een echte' voerde Zoonlief campagne met affiches die hij overal in zijn school ophing, flyers die hij uitdeelde en een heuse speech waarin hij zijn programmapunten uiteenzette. Die gingen van veiligere straten met degelijke voet- en fietspaden over meer culturele manifestaties zoals halloweentochten, grootse kinderfeesten en uitdagende vakantiekampen tot een extra speeltuin.
In de aanloop naar deze verkiezingen had Zoonlief er van 's morgens vroeg tot 's avonds laat de mond van vol zowel thuis als op school. Dit laatste kwam ik van zijn klasgenoten en hun ouders te weten. Hij gedroeg zich en praatte ook als een politicus.
De leerlingen brachten hun stem op 12 oktober al uit, maar op de uitslag was het wachten tot de dinsdag na de officiële verkiezingen. Het waren nerveuze dagen voor Zoonlief. Maar de spanning werd beloond, want Zoonlief won met de meerderheid van de stemmen. Prompt plakte hij bedankt-stroken op zijn affiches.
Over een paar weken vindt de installatievergadering plaats in de raadszaal van het gemeentehuis. Dan zal hij de leden van de andere scholen leren kennen en worden de burgemeester en de schepenen verkozen.
't Is gek, plots een politicus in huis. Ik ben benieuwd wat dat nog gaat geven.

maandag 15 oktober 2012

Hoofdweg en zijwegen

Ik wil naar zee, maar de weg die ik volg gaat bergop. Door donkere bossen, langs groenige moerassen. Het pad waarop ik loop wordt steeds smaller. Het is modderig, onbegaanbaar haast. Ik zak weg tot aan mijn knieën. Iets klopt niet. Moedeloos ga ik op een boomstronk zitten en wacht. Wacht op de jongen die hier vaak wandelt, die alle wegen en paadjes kent, en weet waar de zee is. Misschien stapt hij wel een poosje met me mee.
De jongen komt. Hij loopt naast me. Samen zingen we liederen. De weg wordt langzaam breder, zanderiger ook. Er schijnt een gelig licht door het bladerdak. Het geeft de bladeren een zachte groene tint. Het hele kille bos wordt gezellig warm. Maar plots slaat de jongen rechtsaf.
'De zee is niet ver meer,' zegt hij nog,'Gewoon rechtdoor.'
Ik ruik het zilt al. Maar weer gaat de weg die ik volg bergop. Weer wordt het pad zompig, het bos dicht, donker en kil. Weer klopt iets niet. Triestig ga ik op een steen naast een riviertje zitten en wacht. Wacht op mezelf dit keer. En plots ben ik daar. Ik neem een slok van het frisse water, spring erin en zwem tot aan de zee.

dinsdag 9 oktober 2012

Gedicht

toen mijn woorden
samen met jou
zijn doodgegaan

schreef ik met
roos, aronskelk
en orchidee

ik kneedde hen
tot ons verhaal

het eindigde met
De Schreeuw

zondag 7 oktober 2012

Mijn eerste herinnering

Met zijn vijven zitten ze bij elkaar. Ze praten over hun allereerste herinnering.
'Wat is het eerste dat jij je herinnert?' vragen ze me.
'Dat weet ik niet meer, hoor!' wuif ik hun uitnodiging om mee te doen weg.
Maar als ik even later naar huis fiets, weet ik het wel:

Ik denk dat ik een jaar of twee was. De zon scheen toen we naar de grote tent op het dorpsplein wandelden. Ik denk dat ik niet wandelde. Ik huppelde. Aan de hand van mijn nichten K. en G.
In de tent was het donker en kil. Soms was er muziek, dan weer was het er muisstil. En er waren spoken. Die klommen helemaal tot in de nok van de circustent.

maandag 1 oktober 2012

Lieve P.

Lieve P.

Zelf vond ik het nog wat snel na de dood van Poeslief, toen we jou en je broer uit een nest van vier poesjes kozen, maar mijn huisgenoten waren wel al aan nieuwe huisdieren toe. Zoonlief besliste dat je broer en jij dat werden, je broer omdat hij toch wel erg veel weg had van Poeslief en jij omdat je hem overal zo schattig volgde. We kozen meteen twee poezen uit, omdat jullie dan heel leuk samen zouden kunnen spelen, en omdat we niet helemaal met lege handen zouden staan als een van jullie beiden ooit dood zou gaan. Jullie hadden nog een poosje moedermelk nodig, dus namen we jullie nog niet meteen mee naar huis. Maar thuis brachten we wel alles in gereedheid voor jullie komst en een paar weken later waren we er weer.
Toen volgde je Zoonlief helemaal niet zoals de eerste keer. Je zat ineegedoken in je kooi en we hadden veel moeite om je eruit te krijgen. De eigenares van het pension vertelde dat je nog niet zelfstandig at en dronk, maar je was ondertussen al negen weken, dus was ze ervan overtuigd dat als je moeder niet meer in de buurt was dit zichzelf wel zou oplossen. Met een klein hartje namen we je mee.
Thuis ging je helemaal niet, zoals je broer, op ontdekkingstocht, en je at of dronk ook helemaal niets. Je kroop in een hoekje en sliep veel. Ik was bang dat je zou uitdrogen en gaf je daarom water met een pipetje. Ik vermoedde dat je ernstig ziek was.
De volgende morgen bleek mijn vermoeden juist te zijn, want toen gaf je ook over. Helaas kon ik niet naar de dierenarts met je, want het was zondag. Ik bleef je de hele dag door water geven en af en toe ook een beetje yoghurt.
Op maandag reden we zo snel mogelijk naar de dierenarts. Zij vreesde dat je de kattenziekte had, iets waar geen medicijn voor bestaat. Maar omdat wij je niet zomaar wilden opgeven, startten we toch een antibioticakuur. De dierenarts diende je ook fysiologisch serum toe, omdat je inderdaad al heel erg aan het uitdrogen was. Thuis gaf ik je zowat om het uur een pipetje met water, medicijnen, krachtvoer, yoghurt, of bouillon en later ook kattenvoeding gemixt met bouillon. Blijkbaar sloeg de antibiotica aan, want stilaan wandelde je al eens rond of speelde je even met je broer. De volgende dag zag je er al een stuk beter uit. Je kreeg nog eens fysiologisch serum en begon zelf van de bouillon met kattenvoeding te eten.
Anders dan je broer kwam je niet zo vaak flodderen, maar wel kwam er almaar meer leven in je. We genoten ervan je door het huis te zien hollen en samen met je broer te zien te spelen. Ik was ontzettend blij dat je het had gehaald en was op deze korte tijd al heel veel van je gaan houden. Net als Manlief en Zoonlief.
Na een tijdje mocht je samen met je broer aan een lange leiband buiten spelen. Zo wilden we je de omgeving leren kennen. Je amuseerde je reuze op de glijbaan waar Zoonlief al lang niet meer op speelt, maar die toch niet uit onze tuin is weggeraakt. Moeizaam kroop je erop naar boven om dan pijlsnel naar beneden te glijden. Een gek zicht was het!
Tijdens onze vakantie zorgde Buurman voor jou en je broer. Toen we na veertien dagen thuiskwamen schrokken we ervan hoe groot je was geworden. Jij, die door je ziekte in het begin altijd de kleinste van de twee was geweest, was nu zelfs groter dan je broer.
Je werd aanhankelijker en kwam vaker kopjes geven of op onze schoot liggen. Tegelijk was je heel levendig. Meestal nam jij het voortouw in jullie spel. Zowel binnen als buiten.
En dat buiten is je fataal geworden. Op een vrijdagavond belde een man aan. Hij had het adreskokertje vast dat je aan een bandje om je hals droeg. 'Mevrouw, je poes is dood,' zei hij, 'Ik heb ze hier op straat gevonden.'
Ik weet niet wat ik hem heb geantwoord. Iets van dat dit niet kon, en niet mocht, denk ik, dat het de eerste keer was dat je op straat kwam, want dat je eigenlijk altijd in de tuin speelde, en dat je nog geen vijf maanden oud was,...
Ik heb je in mijn armen naar de tuin gedragen. Je was nog warm. Je had een kleine wonde in je zij en je halsband was ontzettend vuil. Verder zag je er nog zo mooi uit.
Zaterdag hebben we je begraven in ons oerwoud. Naast Poeslief.
Wat heb je pech gehad, lieve P. Eerst zo ziek zijn en nu dit. Aan je levenslust kan het nochtans niet hebben gelegen, want die hàd je. En kracht had je ook. Dat heb je je eerste weken bij ons bewezen.
We hadden twee poezen gekozen omdat jullie fijn samen zouden kunnen spelen, weet je nog? Je broer, die loopt hier verloren nu.
We hadden er ook twee gekozen om niet met lege handen te staan als er een dood zou gaan. Maar nooit hadden we gedacht dat dit zo snel al zou zijn. Dat was, verdorie, ook de niet bedoeling. Ook al was je maar een paar maanden bij ons, je hoorde er gewoon bij. We missen je.

XXX
veerle